Een kritische beschouwing betreffende endocriene theorieën over homoseksualiteit en genderdisforie / L. Gooren
Voorwoord
Testiculaire hormonen spelen een beslissende rol in het seksuele dimorfisme van de geslachtsorganen. Bij lagere zoogdieren zijn er overtuigende bewijzen dat dezelfde hormonen verantwoordelijk zijn voor het seksuele dimorfisme van het brein. Deze bevindingen zijn, soms wat onvoorzichtig, geëxtrapoleerd naar de mens om seksuele oriëntatie en gender-identiteit biologisch te verklaren. Gezien het cognitieve karakter van gender-identiteit en deels ook van de seksuele oriëntatie, is het de vraag of dit met vrucht bij dieren onderzocht kan worden. Bij de mens is er geen verschil tussen de bloedspiegels van geslachtshormonen en het oestrogeen-feedback-effect van luteinizerend hormoon tussen transseksuelen/homoseksuelen en controle-personen. De enige betrouwbare bron van kennis over de mogelijke beïnvloeding van seksuele oriëntatie/gender-identiteit zijn klinische syndromen waarbij het hormonale milieu van de foetus afwijkend was. Sommige van deze onderzoeken leveren aanwijzingen op voor mogelijke effecten op seksuele oriëntatie en gender-rol-gedrag; een duidelijk effect op de genderidentiteit is echter nooit gevonden. Bij dit soort onderzoeken moet men niet tot de fout van reductionisme van de biologische faktoren alleen vervallen.
.